Met onderstaande aanhef publiceerde de Volkskrant op 19 april jl. haar analyse over de Nederlandse diplomatie, waaruit misschien de les mag worden getrokken dat het minder belangrijk is wat wij van anderen vinden, maar wat anderen van ons vinden  Dus mag achter genoemde effectiviteit ook een vraagteken worden geplaatst

Nederlandse diplomaten zijn effectief, maar afgemeten, inflexibel en weinig solidair met EU-collega’s”

Nederland scoort in Brussel slecht als het gaat om flexibiliteit in de onderhandelingspositie en het tonen van empathie met andere lidstaten, blijkt uit een rapport van de Clingendael-denktank: te vaak te strak in de leer. Dat levert soms dure nederlagen op, zoals met de pulsvisserij.

Een Nederlandse pulsvisser op open zee. Het Europese parlement stemde uiteindelijk tegen deze manier van visvangst.

Weinig empathisch, wel effectief. Als je dit van je schoonmoeder hoort, moet je dan blij zijn of juist niet? Met dezelfde vraag zitten sinds gisteren wellicht Nederlandse diplomaten en politici na lezing van het Clingendael-rapport dat woensdag onder die titel werd gepubliceerd. Het hart van het ‘verkennend onderzoek’ dat de denktank deed naar Nederlandse belangenbehartiging in de EU – door zowel politici als diplomaten – bestaat uit een enquête onder 62 respondenten uit het Brusselse circuit. Representatief is het dus niet, erkennen de auteurs, maar het heeft volgens hen wel tot ‘strategische inzichten’ geleid.

Zo zien Nederlanders zichzelf graag als bruggenbouwers, maar dat is niet de perceptie van anderen. Wie niet sterk is moet slim zijn, maar de Nederlandse inzet wordt ervaren als ‘afgemeten’, inflexibel en ‘staat niet bekend om zijn innovatieve ideeën’. Nederland wordt weliswaar ‘heel positief gezien, goed voorbereid en zeer geloofwaardig’. Maar ons land scoort in Brussel slecht als het gaat om flexibiliteit in de onderhandelingspositie en het tonen van empathie en solidariteit met andere lidstaten.

‘Rutte-effect’

Sommige ervaren waarnemers, zoals oud-minister van Ontwikkelingssamenwerking en PvdA-Kamerlid Lilianne Ploumen, zien vooral een probleem met de politieke vertegenwoordiging – afgezien van het inmiddels door niemand ontkende ‘Rutte-effect’. Verwijzend naar recente ‘nederlagen’ als met de pulsvissers en de export van uitkeringen zegt ze: ‘Niemand gunt ons wat en we zijn zelf niet effectief genoeg. Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok is onzichtbaar in Europa en (minister van Financiën) Hoekstra ligt op ramkoers. Daar bereik je in Europa niks mee.’

De belangrijkste les die de onderzoekers trekken is dat Nederland ‘meer blijk zou kunnen geven van solidariteit met lidstaten die niet in eenzelfde sociaaleconomische positie verkeren’. Armere lidstaten, dus. ‘Door zijn inflexibele houding en het louter hameren op naleving van de regels kan Nederland andere lidstaten tegen zich in het harnas jagen.’

Of dat erg is hangt af van je doelstelling, reageert Ton Nijhuis, directeur van het Duitsland Instituut in Amsterdam. ‘Als je doel is het blokkeren van plannen die je niet ziet zitten, zoals bij de hervorming van de eurozone, dan moet je niet empathisch zijn. Maar als je zelf plannen wilt verwezenlijken in Europa, zoals het onderstrepen dat Europa behalve een interne markt ook een waardengemeenschap is, wat we te weinig doen, dan kan empathie wel bijdragen.’

De Leidse historicus Henk te Velde noemt het rapport ‘verdacht in lijn met wat we al jaren horen’ en vraagt zich af of dat effect niet doelbewust wordt nagestreefd sinds het ‘Nee’ tegen de EU-grondwet in 2005. ‘Nederland is zich eurosceptischer gaan gedragen. Wellicht zijn politici zich in EU-kader doelbewust blijven richten op wat het thuisfront wil horen. Dan zeggen ze misschien dingen die vooral hier goed vallen, omdat je vooral niet de indruk wilt wekken dat je bij het Brusselse establishment hoort.’

Wereldvreemdheid

En hoe zit dat met het vaak als ‘rigide en niet flexibel’ gepercipieerde Nederlandse standpunt? De onderzoekers denken dat een ‘minder strikt afgebakend mandaat’ voor onze diplomaten de Nederlandse onderhandelingspositie ten goede zou kunnen komen.

Het parlement kan meer geïnformeerd worden via zogeheten ‘technische briefings’, die vaak besloten zijn. Maar volgens Ploumen getuigt dit van wereldvreemdheid. ‘Het is juist de kunst om creatief te zijn en je positie in Brussel op te bouwen binnen de democratisch vastgestelde kaders.’

De aardigste conclusie die je uit dit onderzoek kunt trekken, laat het rapport onbesproken: het Nederlandse imago in Brussel is eigenlijk een accurate spiegel van het politieke klimaat in Nederland – een hard en defensief EU-pragmatisme zonder bezieling voor Europa of veel oog voor de perspectieven van anderen op het continent.

Zolang Mark Rutte premier is en zolang Nederland zich beperkt tot de rol van ‘bouwer van blokkerende minderheden’, hoeft het niet te lijden onder het beeld van gebrek aan solidariteit en empathie. Maar als Den Haag na de Brexit op een breder terrein invloed wil uitoefenen, zal er toch iets moeten veranderen, valt op te maken uit het rapport van Instituut Clingendael. Leer bijvoorbeeld je nationale belang te verkopen als Europees belang, zoals de Fransen en Duitsers zo goed kunnen.

Nederland beschikt, zegt Ben Knapen, oud-staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en nu senator, over een ‘heel goed, ter zake kundig ambtelijk apparaat.’ Daar ligt het niet aan. Het ‘gebrek aan empathie’ dat Nederland uitstraalt, is volgens hem ook hoe ministers door de Tweede Kamer op pad worden gestuurd. ‘De defensieve agenda komt voort uit de verdeeldheid in eigen land over Europa. We laten het kwart van de bevolking dat niets met Europa wil de agenda bepalen. Misschien moeten we toch iets dapperder zijn.’
Bronnen: de Volkskrant – Arnout Brouwers – 17 april 2019 en Rapport Instituut Clingendael