Eurostat publiceerde vrij recent een overzicht van deze kosten die weliswaar over het jaar 2014 zijn gemeten, maar nauwelijks zijn veranderd in 2015 en 2016.
De laagste gemiddelde bruto-uurlonen in euro’s in 2014 werden geregistreerd in Bulgarije (EUR 1,7) en Roemenië (2 euro), gevolgd door Litouwen (EUR 3,1), Letland (EUR 3,4) en Hongarije (EUR 3,6).
De hoogste gemiddelde bruto-uurlonen werden gemeten in Denemarken (EUR 25,5), met een voorsprong van Ierland (EUR 20,2), Zweden (EUR18.5), Luxemburg (EUR18.4), België (EUR17.3) en Finland (EUR 17,2). Nederland komt qua hoogte op de 7e plaats. Hieruit vloeit voort dat de landen die tot de top behoren 15 maal meer verdienen dan de laagst genoteerde landen.
Het aandeel lage inkomens onder werknemers bedroeg 17,2 procent in 2014 in de Europese Unie (EU). Dit betekent dat ze verdienden twee derde of minder van hun nationale gemiddelde bruto-uurloon.
Er zijn grote verschillen tussen de geslachten en leeftijdsgroepen onder het percentage lage inkomens. In de EU in 2014 was het aandeel vrouwen bij de laagste inkomen 21,1% in vergelijking met 13,5 % van de mannelijke werknemers.
Bovendien is volgens Eurostat, bijna een derde (30,1 procent) van de werknemers jonger dan 30 jaar bij de laagstbetaalden in vergelijking met 14 procent of minder voor de leeftijdsgroepen tussen 30 en 59. Het opleidingsniveau speelt ook een belangrijke rol: hoe lager het niveau, des te hoger is de kans dat het een low-kostwinner is.
De aard van de overeenkomst heeft ook een belangrijke impact.
In de EU in 2014 zijn 31,9% van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te vinden bij de lage inkomens in vergelijking met 15,3% van de mensen met een contract voor onbepaalde tijd.