Page 19 - ROEMENIE MAGAZINE Zomer / Herfst 2016
P. 19
Toerisme
Samen lopen we over het natuurstenen paadje richting het
klooster van Celic-Dere. Zoals bij de meeste kloosters zijn de
toegangsweg en de tuin keurig onderhouden. Links en rechts
van het pad groeien bloemen, over het pad zelf komen twee
in het zwart geklede nonnen ons tegemoet.
Het klooster van Celic-Dere is niet zo heel oud, twee Lipoveens-
Russische monniken stichtten het omstreeks 1840, nadat
eerder diezelfde eeuw bisschop Athanasie Lisivencof al een
poging had gedaan hier een kerk te bouwen, maar die brandde
af. De naam Celic-Dere komt uit het Turks en zou ‘rivier van
staal’ betekenen. Al heel snel bouwden de ijverige monniken
die dit klooster hadden gebouwd, elders nog een klooster,
in Saon, waarop alle monniken die kant op verhuisden en
nonnen gauw hun intrek in het leegstaande klooster van
Celic-Dere namen.
De nonnen doen wat aan tuinieren naast hun religieuze
bezigheden. In het klooster kun je kerkelijke kunstschatten
zien als tapijten, oude boeken en dergelijke. Je dient een
kleine toegang voor dit religieuze museumpje te betalen. De
belangrijkste taak van de zusters echter is erop toe te zien
dat niemand de belangrijke kunstschat ontvreemdt, namelijk
het oudste icoon van Roemenië. Het icoon komt volgens
overlevering uit Athos, de heilige berg in Griekenland. Vandaar
is het door monniken meegenomen naar Celic-Dere.
De naam van het icoon, dat Jezus portretteert, is ‘het icoon dat
zich zelf schoonmaakt’. Als je goed kijkt op de foto hiernaast,
kun je zien dat de rechterhelft donker is en de linkerhelft lichter.
Op een gegeven moment in het verleden was het icoon door
kaarsenrook zwart geworden. Maar toen opeens, bij wijze van
een wonder, klaarde het licht van Jezus op. De soldaat, die het
icoon bracht ergens begin 19e eeuw, vertelde er nog bij dat
niet enkel het schilderij zelfreinigend was, maar dat op een
dag ook Jezus zijn ogen zou openen. Inmiddels zijn we 200
jaar verder en is de helft van het schilderij helder geworden.
“Dan de windmolen. Hoe komt die hier nou?”, vraagt mijn
reisgenoot ongedurig, die het niet zo op kloosters en zelf-
reinigende iconen heeft. “In het museum in Sibiu heb ik daar-
over wat gehoord, namelijk dat het een houten windmolen
betreft, die in 1953 hier werd gebracht en opnieuw opgebouwd,
waar de molen voorheen precies stond is niet bekend. In 1977
is de molen tot monument verklaard.” Logisch, want veel
meer buiten-het-museum-staande, hele houten molens zijn
er inderdaad niet meer in Roemenië.
De Dobrogea is een open landschap dat langzaam afloopt
richting zee, met aan de noordkant de brede, vlakke
Donaudelta. Vandaar dat er bijna altijd wind staat. Uit een
telling uit 1901 bleek dat er in de hele Dobrogea nog ruim 600
molens stonden, het merendeel in de provincie Tulcea. De
molens werden gebruikt voor het malen van graan. Nu staat
deze molen fier als eenling in het landschap, de meeste gave
exemplaren zijn naar musea gegaan helaas. Toch ging ons
Hollands molenhart hier even sneller kloppen.
Roemenië Magazine 19